• in·ge·luk·kig
stellend
onverbogen ingelukkig
verbogen ingelukkige
partitief ingelukkigs

ingelukkig

  1. heel verheugd
    • Ik was ingelukkig dat Tilly dit kind had, ik kon er geen krijgen. [1]

Er bestaat geen vergrotende of overtreffende trap, maar er is wel een nog verder versterkte vorm: in- en ingelukkig.

  1. Simons, M.
    Carrousel. (2003) Okopipi, Paramaribo
    ; ISBN 99914640903; p. 90;geraadpleegd 2015-07-24