• in·for·ma·tie·bron
enkelvoud meervoud
naamwoord informatiebron informatiebronnen
verkleinwoord - -

de informatiebronv / m

  1. aanbieder van inlichtingen of kennis
    • Voor veel mensen is de tv nog altijd de belangrijkste informatiebron. 
     „De demissionaire regering spreekt zich uit voor een sterke lokale en streekgebonden journalistiek”, zegt Wijfjes. „Als deze kranten verdwijnen, moeten we ons ernstig zorgen maken over de informatievoorziening op lokaal niveau. Deze kranten zijn voor mensen zonder een abonnement vaak de enige onafhankelijke informatiebron, als gemeenten die taak overnemen krijg je informatiekrantjes zonder enige kritische noot.”[2]
  2. herkomst van bepaalde inlichtingen of kennis
     Bij haar eerste opname en ook later was ik voor de ggz-instelling een belangrijke informatiebron. Als moeder kende ik mijn dochter immers als geen ander?[3]
    • De informatiebron voor alle roddels bleek een jaloerse collega te zijn. 
     Gestolen accountgegevens, afkomstig van eerdere datalekken, zijn ook een dankbare informatiebron: veel mensen hergebruiken hun wachtwoorden nog altijd – tegen beter weten in.[4]
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Mark Middel
    “NDC zoekt koper voor veertig lokale bladen” (7 april 2021) op nrc.nl  
  3.   Weblink bron
    Geertje Paaij
    “Mevrouw, u bent uitgemoederd” (15 oktober 2020) op nrc.nl  
  4.   Weblink bron
    Marc Hijink
    “Sim-swap: bestolen door je eigen telefoonnummer” (9 oktober 2020) op nrc.nl  
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be