Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·fix
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘tussengevoegd element’ voor het eerst aangetroffen in 1974.[1]
  • Leenwoord uit Latijn infixum, verleden deelwoord van infigere ‘vasthechten, steken in’.[2]
enkelvoud meervoud
naamwoord infix infixen
verkleinwoord infixje infixjes

Zelfstandig naamwoord

het infixo

  1. (taalkunde) een gebonden morfeem dat op gelijksoortige manier als een interfix wordt ingevoegd, maar dat wel extra betekenis draagt (het voornaamste verschil tussen een infix en een interfix is dat een interfix niet binnenin een morfeem maar tussen twee morfemen in wordt geplaatst).
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen