• in·droe·vig
stellend
onverbogen indroevig
verbogen indroevige
partitief indroevigs

indroevig

  1. buitengewoon triest
    • Dik kreeg hoe langer hoe meer medelijden met het blinde meisje, dat nog nooit haar ouders had gezien, en nog nooit de wereld in al haar pracht had kunnen bewonderen. O, hij vond het indroevig. [1]

Er bestaat geen vergrotende of overtreffende trap, maar er is wel een nog verder versterkte vorm: in- en indroevig.

63 % van de Nederlanders;
71 % van de Vlamingen.[2]