• in·blij·de
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen inblijde - -
verbogen inblijde - -

inblijde

  1. (verouderd) zeer verheugd
    • Zij boog, met oogen, dik-van-tranen over de kleuter-kamizooltjes, truitjes en lakentjes, die ze in zoo'n in-blijde verwachting gemaakt had. [1]