• in·blauw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen inblauw - -
verbogen inblauwe - -

inblauw

  1. heel blauw
    • Tussen de frisgroene alpenweiden lag een inblauw bergmeertje. 
    • Greta dacht, dat ze de zee nog nooit zóó mooi had gevonden als vandaag: zoo inblauw, zoo vredig en rustig, dat zij, geheel onder den indruk daar van, zich blij voelde en stil gelukkig. [1]

Er bestaat geen vergrotende of overtreffende trap, maar er is wel een nog verder versterkte vorm: in- en inblauw.