in- en intevreden

  • in- en in·te·vre·den
stellend
onverbogen in- en intevreden
verbogen in- en intevreden
partitief in- en intevredens

in- en intevreden

  1. verder helemaal niets meer verlangend, diep gelukkig
     In- en intevreden viel ik in slaap.[1]
  1.   Weblink bron “Jij hebt iets leuks over je” (2011), De Geus, Breda, ISBN 9789044520705, hfst. De brave wreker