• il·lu·soir
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen illusoir illusoirder illusoirst
verbogen illusoire illusoirdere illusoirste
partitief illusoirs illusoirders -

illusoir

  1. alleen maar in de verbeelding bestaand
     Premier wordt Mark Rutte, dat kan niet anders. Alle pleidooien, ook hier gedaan, voor een nieuwe man of vrouw op deze plaats, zijn illusoir.[3]
     De door de Russische elite felbegeerde deal, waarbij Amerika de sancties tegen Rusland zou opheffen met als wisselgeld wellicht minder wederzijdse nucleaire bewapening, lijkt inmiddels illusoir.[4]
     Volgens de hoogste bestuursrechter maakte de gemeentelijke verordening de mogelijkheden tot het belijden van godsdienst "niet illusoir".[5]
60 % van de Nederlanders;
62 % van de Vlamingen.[6]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. illusoir op website: Etymologiebank.nl
  3.   Weblink bron “Dit zijn de ministers van het droomkabinet” (22 oktober 2012), HP de Tijd
  4.   Weblink bron “Romance Poetin en Trump nu al bekoeld” (15 februari 2017), De Telegraaf
  5.   Weblink bron “Dwangsom voor Tilburgse pastoor terecht” (13-07-2011), NOS
  6.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be