• ia

ia

  1. geluid van een ezel die balkt
     Showman Henny Huisman kwam meteen opdraven toen hij ezel moest spelen in een van Barts tv-fantasieën. „Alleen ia ia zeggen en kijken zoals je altijd kijkt: dom”, waren de instructies van Bart.[1]
vervoeging van
iaën

ia

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van iaën
    • Ik ia. 
  2. gebiedende wijs van iaën
    • Ia! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van iaën
    • Ia je? 
41 % van de Nederlanders;
35 % van de Vlamingen.[2]
  1.   Weblink bron
    Maarten Huygen
    “Rouwen voor de kleine man” (30 mei 2002) op nrc.nl  
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


  • ia

ia

  1. hij, zij, soms het