Hypotenusa (c).
  • hy·po·te·nu·sa
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘schuine zijde van rechthoekige driehoek’ voor het eerst aangetroffen in 1631 [1]
  • afgeleid van het Griekse 'teinein' (spannen, zich uitstrekken) met het voorvoegsel hypo- [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord hypotenusa hypotenusa's
verkleinwoord hypotenusaatje hypotenusaatjes

de hypotenusav / m [3]

  1. (wiskunde) de schuine zijde van een rechthoekige driehoek
    • De stelling van Pythagoras luidt als volgt: "het kwadraat van de lengte van de hypotenusa is de som van de kwadraten van de rechthoekszijden".