huwelijksgeschenk
- hu·we·lijks·ge·schenk
- samenstelling van huwelijk en geschenk met het invoegsel -s- [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | huwelijksgeschenk | huwelijksgeschenken |
verkleinwoord |
het huwelijksgeschenk o
- een geschenk gegeven bij het huwelijk aan de bruid, de bruidegom of aan het bruidspaar
- Als iemand in het gegoede milieu ging trouwen kwam Venus voor in een huwelijksgedicht en werden er schilderijen of prenten van Venus geschonken als huwelijksgeschenk. Ook dacht men dat als je naar een mooie naakte vrouw keek tijdens de geslachtsdaad dat je dan ook een mooi gezond kind zou krijgen. [2]
- ▸ Het 491-delig zilveren tafelservies als huwelijksgeschenk voor prins Willem II in 1818 mag ook niet onvermeld blijven, op een dag als vandaag.[3]
- Het woord huwelijksgeschenk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Berthold van Maris 7 juni 2016
- ↑ Weblink bron Hans van der Beek“Je zou toch Bennie Bonebakker heten, zeg” (24 november 2017), Het Parool