huwelijksafkondiging

  • hu·we·lijks·af·kon·di·ging
enkelvoud meervoud
naamwoord huwelijksafkondiging huwelijksafkondigingen
verkleinwoord

de huwelijksafkondigingv

  1. (verouderd) officiele bekendmaking van een voorgenomen huwelijk in de plaats waar bruid en bruidegom wonen (tot 1934)
    • Overigens is een trouwpartij voor de doctor vooral een bierfeestje. Zijn aanstaande krijgt dat uitgelegd door zijn buren, die haar vertellen dat de doctor elke vrijdag, als een soort hobby, op het kasteeltje de huwelijksafkondigingen leest en dan de gasten altijd uitnodigt voor een trouwpartijtje bij hem thuis. En dat wil zoveel zeggen als: '...dat ze het op een zuipen zetten, ...ze zingen en zuipen erop los...'[2] 
    • Het voorgenomen huwelijk werden aangekondigd in de gemeente waar het huwelijk werd gesloten en afgekondigd in de gemeenten waar de aanstaande bruid en bruidegom woonachtig waren maar waar het huwelijk niet plaatsvond. Aankondigingen vinden nog steeds plaats. De afkondigingen zijn afgeschaft sinds 1934.[3]