Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·kon·di·ging
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord afkondiging afkondigingen
verkleinwoord afkondigingetje afkondigingetjes

Zelfstandig naamwoord

de afkondigingv

  1. (algemeen) het afkondigen van iets
  2. (juridisch) officiële bekendgeving, gewoonlijk van het in werking treden van een regeling of wet
Vertalingen

Gangbaarheid