• huur·over·een·komst
enkelvoud meervoud
naamwoord huurovereenkomst huurovereenkomsten
verkleinwoord

de huurovereenkomstv

  1. contract waarbij de huurder tegen een vergoeding iets tijdelijk mag gebruiken van de eigenaar
     Het pand is van een woningbouwcorporatie. De bewoners betalen hun huur rechtstreeks aan de corporatie en hebben ook een individuele huurovereenkomst. Er zijn er inmiddels vijf van in het land. Bij het huis in Woerden gaat het volgens de directeur van de stichting om een huur van zo'n 500 euro per maand.[2]
     De jongeren kunnen niet permanent in de uuthuuskes blijven wonen, zegt Van Heek. "Ze krijgen een huurovereenkomst voor vijf jaar, zodat ze daarna kunnen doorstromen naar een definitieve woning."[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Ouderen wonen in 'studentenhuis': 'Ik was depressief, nu ben ik gelukkig'” (Dinsdag 18 december 2018, 21:27), NOS
  3.   Weblink bron “Flexwoningen voor starters in Achterhoekse buurtschappen” (Zondag 16 mei 2021, 14:58), NOS