huppen
- hup·pen
- In de betekenis van ‘springen’ voor het eerst aangetroffen in 1599 [1]
- van het Middelnederlands huppen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
huppen |
hupte |
gehupt |
zwak -t | volledig |
huppen
- ergatief met beide benen of achterpoten tegelijk opspringend zich gericht verplaatsen
- De kangoeroe hupte door het bos.
- inergatief met beide benen of achterpoten tegelijk opspringend zich verplaatsen
- Er werd vrolijk wat gehupt door de jonge kangoeroemuizen.
- Het woord huppen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "huppen" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
73 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "huppen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be