• hul·sel
enkelvoud meervoud
naamwoord hulsel hulsels
verkleinwoord

het hulselo

  1. iets dat een ander voorwerp bedekt of omhult
    • Het door inz. genoemde gebruik vinden wij bij Da Costa: ‘Hoe is de levensgeest geweken? Hoe 't stoflijk hulsel afgescheurd?’ [3] 
79 % van de Nederlanders;
78 % van de Vlamingen.[4]