• hul·len
  • In de betekenis van ‘wikkelen in’ voor het eerst aangetroffen in 1330 [1]
  • [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
hullen
hulde
gehuld
zwak -d volledig

hullen

  1. wederkerend zich ~ in: zich trachten te verbergen in iets
    • Hij hulde zich in stilzwijgen. 
  2. wederkerend zich ~ in: zich kleden in iets
     Soms ook gehuld in een schapevacht, een ruige muts op het hoofd en een ketting in de hand. Of verkleed als duivels... 'Zijn hier ook stoute kinderen? ??[3]
     Het was een eigenaardige zestiger met een Chriet Titulaer-baard, gehuld in een rok.[4]
89 % van de Nederlanders;
83 % van de Vlamingen.[5]
  1. "hullen" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. hullen op website: Etymologiebank.nl
  3. “Het hele jaar rond: van Sinterklaas tot Sintemaarten” (1973), Lemniscaat  , p. 14
  4. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be