huisorgel
- huis·or·gel
- samenstelling van huis zn en orgel zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | huisorgel | huisorgels |
verkleinwoord | huisorgeltje | huisorgeltjes |
- (muziek) een pijporgel of elektronisch orgel dat speciaal is ontworpen voor gebruik in een particuliere woning
- ▸ Hij groeide op in een gereformeerd gezin met zes kinderen in Coevorden. Ze gingen tweemaal per zondag naar de kerk en zongen tussendoor thuis psalmen bij het huisorgel. Bij de gereformeerde knapenvereniging leerde Mient Jan al vroeg in het openbaar te spreken en te discussiëren.[2]
- Het woord huisorgel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Dik Verkuil“Vredesactivist Mient Jan Faber bleef gereformeerde jongen” (zondag 15 mei 2022, 20:20), NOS