huishoudzeep
  • huis·houd·zeep
enkelvoud meervoud
naamwoord huishoudzeep huishoudzepen
verkleinwoord

de huishoudzeepv / m

  1. zeep die men gebruikt voor huishoudelijke taken
     Uit blijdschap over de huishoudzeep die Anfim heeft meegebracht, is er een generale wascampagne van start gegaan, en Sjoerotsjka is twee dagen aan zichzelf overgelaten.[2]
     Winkels zijn nog dun gezaaid. Een moderne middenstand steekt aarzelend de kop op in de buurt van de grote markt. De keus is beperkt, maar er vallen hier en daar al snufjes te bespeuren op het gebied van moderne elektronica. Gebleven zijn enkele nostalgische producten die bij ons vrijwel verdwenen zijn. Er liggen op de markt bijvoorbeeld overal stapels vette huishoudzeep en bij het fruit manden vol sterappeltjes. Met wormsteken.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Dokter Zjivago” (1957), G.A. van Oorschot  , ISBN 9789028261396
  3.   Weblink bron
    Kees van den Berg
    “Vette huishoudzeep en ‘zingende’ duinen” (21 maart 2003), Reformatorisch Dagblad