hoteldebotel
- ho·tel·de·bo·tel
- Leenwoord uit het Jiddisch, in de betekenis van ‘dol’ voor het eerst aangetroffen in 1935 [1]
- Herkomst: Bargoens [2]
stellend | |
---|---|
onverbogen | hoteldebotel |
verbogen | hoteldebotele |
partitief | hoteldebotels |
hoteldebotel
- (Jiddisch-Hebreeuws) in de war, van streek, stapelgek
- (Jiddisch-Hebreeuws) smoorverliefd
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Het woord hoteldebotel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.