horrelvoet
  • hor·rel·voet
enkelvoud meervoud
naamwoord horrelvoet horrelvoeten
verkleinwoord horrelvoetje horrelvoetjes

de horrelvoetm [3]

  1. (medisch) (verouderd) aangeboren afwijking aan de pezen en spieren van het onderbeen die resulteert in een afwijkende stand van de voet
    • ` Waarom zat hij niet in dienst?' `Bij de Wehrmacht wilden ze geen mannen met een horrelvoet.' `Toeval, dus.'[4] 
    • Op het verzakte terras vertelde hij over een leraar geschiedenis uit zijn jeugd in Haarlem. De man was fout geweest in de oorlog, dat is te zeggen: hij had geld en goederen ingezameld voor de Winterhulp, waarvoor hij na de Bevrijding bij de wethouder op het matje was geroepen en een berisping aan zijn broek had gekregen, plus een bekladdering op zijn conduitestaat. Maar wat het allemaal nóg erger maakte, volgens Jens, was dat hij peenrood haar had. 'Zijn vrouw had astma en een horrelvoet, ach, het was heel verschrikkelijk allemaal... Zelf hadden ze geen kinderen maar ze voedden wel een ik geloof neefje van hem op, en die had ook peenrood haar.' [5]  
    • Van een figuratief schilder mag je verwachten dat ze de menselijke anatomie enigszins respecteert. Maar langs die meetlat wordt Dumas niet gelegd. Een horrelvoet of een vlek op de plaats van een oog worden welwillend als 'abstracte elementen in een figuratieve context' gekenschetst. De vraag of de dingen 'kloppen' in het werk van Dumas is niet aan de orde. Bij haar kloppen de dingen per definitie. Dumas heeft het Pantheon betrokken van onaanraakbare kunstenaars die zich onttrekken aan de banaliteit van het schone. Dat is toch wat ongemakkelijk voor mensen die echt niet vermogen te zien wat haar zo bijzonder maakt. En ze vragen zich bekommerd af: vinden de anderen haar écht zo goed? Over een jaar of twintig zullen we het weten. [6] 
62 % van de Nederlanders;
56 % van de Vlamingen.[7]