• hoor·ver·mo·gen
enkelvoud meervoud
naamwoord hoorvermogen hoorvermogens
verkleinwoord - -

het hoorvermogeno

  1. eigenschap dat je geluid kunt waarnemen
     Op haar eenendertigste besluit Natalie een cochlea-implantaat te nemen om alsnog te kunnen leren horen. Na de operatie is haar hoorvermogen gelijk aan dat van een baby: haar hersenen moeten de betekenis van elk geluid leren.[1]
  2. mate waarin je goed in staat bent geluid waar te nemen
     Eerst kwam er de rugbeschermer en sinds dit jaar is de helm sterk verbeterd. Na lichte oppositie van skiërs, vanwege het afgenomen hoorvermogen, hoor je niemand klagen.[2]
  1.   Weblink bron “Uitgelicht : Informatief : Natalie – Der Klang der Stille.” (6 september 2012) op nrc.nl  
  2.   Weblink bron
    Henk Stouwdam
    “Op de Hahnenkamm kent lijden geen grens” (25 januari 2014) op nrc.nl