hoogzwanger
- Geluid: hoogzwanger (hulp, bestand)
- IPA: / ˈhoɣzwɑŋər / (3 lettergrepen)
- hoog·zwan·ger
- samenstelling van hoog bn en zwanger bn
stellend | |
---|---|
onverbogen | hoogzwanger |
verbogen | hoogzwangere |
partitief | hoogzwangers |
hoogzwanger
- (fysiologie) in de laatste tijd van de zwangerschap zijnd waarbij de vrouw of het vrouwtjes dier een hele dikke buik heeft
- De lente kondigde zich aan in het nestelen van de merels, het zelfvoldane getrippel van de kippen met hun stoeten kuikens, de meisjes die huiverden in hun dunne katoenen jurkjes. Een hoogzwangere poes kwam de herberg binnenlopen en installeerde zich waardig onder haar tafeltje.[1]
- `En Fouza is hoogzwanger, hè,' zei Amber om het gesprek weer een plezierige wending te geven. 'Ze verwacht de baby een dezer dagen.'[2]
1. (fysiologie) in de laatste tijd van de zwangerschap zijnd waarbij de vrouw of het vrouwtjes dier een hele dikke buik heeft
- Het woord hoogzwanger staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "hoogzwanger" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Allende, IsabelLiefde en schaduw 2016 ISBN 978-90-5965-389-4 pagina 146
- ↑ Oubelkas, Joseph400 brieven van mijn moeder 2011 ISBN 978-90-484-9014-1 pagina 160
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be