• hoog·oven
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘hoge smeltoven’ voor het eerst aangetroffen in 1823 [1]
  • samenstelling van  hoog  en  oven 
enkelvoud meervoud
naamwoord hoogoven hoogovens
verkleinwoord hoogoventje hoogoventjes

de hoogovenm

  1. (metallurgie) smeltoven voor de bereiding van ijzer uit ijzererts en steenkool
96 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[2]