• hoofd·per·so·na·ge
enkelvoud meervoud
naamwoord hoofdpersonage hoofdpersonages
verkleinwoord

de hoofdpersonagev

  1. het personage waar het verhaal van een film, toneelstuk of boek om draait
     En Moskou, dat zich in de diepte en de verte uitstrekte, de geboortestad van de auteur en de helft van wat er met hem was gebeurd, Moskou kwam hun nu niet voor als de plaats van deze gebeurtenissen, maar als het hoofdpersonage van een lang verhaal, dat ze nu op deze avond met het schrift in hun handen bijna uit hadden.[2]
     "Laten we bij deze schrijver eerst even aandacht schenken aan een lezer: ene Henk, het hoofdpersonage uit deze roman. We betrappen hem, een alleenstaande vijftiger met overgewicht, tijdens een dutje. In de kamer ligt een hond te slapen. Er is geen reden om Henk wakker te maken, want we kunnen ons moeilijk voorstellen dat met zo'n (anti)held een verhaal op gang kan komen dat lezenswaardig, laat staan Libris prijswaardig is. Maar Sander Kollaard maakt Henk toch wakker."[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Dokter Zjivago” (1957), G.A. van Oorschot  , ISBN 9789028261396
  3.   Weblink bron “Dit zijn de zes genomineerden voor de Libris Literatuur Prijs 2020” (02-03-2020), NOS