honderdvierentwintigjarig

  • hon·derd·vier·en·twin·tig·ja·rig
stellend
onverbogen honderdvierentwintigjarig
verbogen honderdvierentwintigjarige
partitief honderdvierentwintigjarigs

honderdvierentwintigjarig

  1. 124 jaren durend
    • Gedurende dit honderdvierentwintigjarig tijdperk heerste er vrede. 
  2. met de leeftijd van 124 jaar
    • Het honderdvierentwintigjarig schilpadmannetje eet graag wortels.