homoloog
- ho·mo·loog
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | homoloog | homologer | homoloogst |
verbogen | homologe | homologere | homoloogste |
partitief | homoloogs | homologers | - |
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘overeenstemmend’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1824 [1]
homoloog
1. overeenkomstig
- Het woord homoloog staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "homoloog" herkend door:
68 % | van de Nederlanders; |
79 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "homoloog" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be