• hof·fe
vervoeging
tegenwoordige tijd, aantonende wijs, bedrijvende vorm
hele vervoeging zie hoffe/vervoeging
onbepaalde
wijs
hoffe
verleden
tijd
(er) hot ghofft
voltooid
deelwoord
ghofft
enkelvoud meervoud
1e persoon ich hoff mir / mer hoffe
2e persoon du hoffscht dihr / der
dihr / der
dihr / der
ihr / er
ihr / er
nihr / ner
hofft
hoffe
hoffet
hofft
hoffe
hoffe
3e persoon er hofft sie hoffe
sie hofft
es hofft

hoffe

  1. hopen