• he·te·ro·geen
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘ongelijksoortig’ voor het eerst aangetroffen in 1788 [1]
  • met het voorvoegsel hetero- met het achtervoegsel -geen [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen heterogeen heterogener heterogeenst
verbogen heterogene heterogenere heterogeenste
partitief heterogeens heterogeners -

heterogeen [3]

  1. ongelijksoortig
96 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]