• he·te·ro·fiel
  • In de betekenis van ‘seksueel op het andere geslacht gericht’ voor het eerst aangetroffen in 1970 [1]
  • met het voorvoegsel hetero- en met het achtervoegsel -fiel [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord heterofiel heterofielen
verkleinwoord - -

de heterofielm

  1. (seksualiteit) heteroseksueel
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen heterofiel heterofieler heterofielst
verbogen heterofiele heterofielere heterofielste
partitief heterofiels heterofielers -

heterofiel

  1. (seksualiteit) heteroseksueel
79 % van de Nederlanders;
77 % van de Vlamingen.[3]