• her·in·voer
enkelvoud meervoud
naamwoord herinvoer -
verkleinwoord - -

de herinvoerm

  1. importeren van wat eerder is geëxporteerd
    • In de praktijk worden Europese exporteurs verantwoordelijk gesteld voor de illegale herinvoer naar de Gemeenschap van een aantal gevoelige goederen die voor terugbetaling in aanmerking komen; aldus worden zij verantwoordelijk gesteld voor omstandigheden waarop zij geen invloed hebben. [1]
  2. laten terugkeren van iets dat was beëindigd
    • De vakbond eiste dat de weddetoelagen voor het secundair onderwijs met 20% verminderd zouden worden om zodoende de herinvoer van de gemeentelijke bijwedden in het lager onderwijs (die in 1951 door Harmel waren afgeschaft) financieel mogelijk te maken. [2]
vervoeging van
herinvoeren

herinvoer

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van herinvoeren
    • ... dat ik herinvoer.