hemeling
- he·me·ling
- naamwoord van handeling van hemelen met het achtervoegsel -ing[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | hemeling | hemelingen |
verkleinwoord |
de hemeling m
- wezen dat in de hemel woont
- ▸ De reden van deze tranen van Jezus was het gezicht op Jeruzalem. Het gezicht van de vrede deed deze Hemeling schreien en tranen storten.[2]
- iemand die voorbestemd is om naar de hemel te gaan
- [1] engel, heilige, zalige, god, gelukzalige
- Het woord hemeling staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "hemeling" herkend door:
50 % | van de Nederlanders; |
48 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Stad Gods” (29-03-2007), Reformatorisch Dagblad
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be