• he·me·ling
enkelvoud meervoud
naamwoord hemeling hemelingen
verkleinwoord

de hemelingm

  1. wezen dat in de hemel woont
     De reden van deze tranen van Jezus was het gezicht op Jeruzalem. Het gezicht van de vrede deed deze Hemeling schreien en tranen storten.[2]
  2. iemand die voorbestemd is om naar de hemel te gaan
50 % van de Nederlanders;
48 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Stad Gods” (29-03-2007), Reformatorisch Dagblad
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be