• IPA: [ˈhεgsə]
  • hek·se
stamtijd
onbepaalde
wijs
tegenwoordige
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
hekse
hekser
heksede
hekset
volledig

hekse

  1. heksen, toveren
  2. (figuurlijk) iets op verbazingwekkende wijze met grote behendigheid of vaardigheid uitbrengen of doorvoeren
  3. (figuurlijk) heel hard werken met een (te) grote taak


  • IPA: /(x)hæksɐ/ (Etsbergs)
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
hekse
heksdje
geheks
zwak volledig

hekse

  1. heksen, spoeden, jagen
  2. versnellen


  • IPA: [ˡheksə]
  • hek·se
  • Afkomstig van het Noorse woord heks
vervoeging
onbepaalde wijs hekse
tegenwoordige tijd hekser
verleden tijd hekset
heksa
voltooid
deelwoord
hekset
heksa
onvoltooid
deelwoord
heksende
lijdende vorm hekses
gebiedende wijs heks
vervoegingsklasse Klasse 1 zwak
opmerking

hekse

  1. heksen, toveren
  2. (figuurlijk) iets op verbazingwekkende wijze met grote behendigheid of vaardigheid uitbrengen of doorvoeren
  3. (figuurlijk) heel hard werken met een (te) grote taak


  • IPA: [ˡheksə]
  • hek·se
  • Afkomstig van het Nynorske woord heks
vervoeging
onbepaalde wijs hekse
heksa
tegenwoordige tijd heksar
verleden tijd heksa
voltooid
deelwoord
heksa
onvoltooid
deelwoord
heksande
lijdende vorm heksast
(bijvorm): heksas
gebiedende wijs heks
heksa
hekse
vervoegingsklasse Klasse 1 zwak
opmerking

[A] hekse

  1. heksen, toveren
vervoeging
onbepaalde wijs hekse
heksa
tegenwoordige tijd hekser
verleden tijd hekste
voltooid
deelwoord
hekst
onvoltooid
deelwoord
heksande
lijdende vorm heksast
(bijvorm): heksas
gebiedende wijs heks
vervoegingsklasse Klasse 2 zwak
opmerking

[B] hekse

  1. wegpikken