• heils·leer
enkelvoud meervoud
naamwoord heilsleer heilsleren
verkleinwoord

de heilsleerv / m

  1. verkondigde kennis of overtuiging die mensen verlossing belooft
    • Het is met het geloof in marktwerking bij het kabinet zodoende als met het geloof in het celibaat bij de Rooms-Katholieke Kerk: het mag niet ter discussie staan, want dan valt de bodem onder de verkondigde heilsleer weg. En dus draait men om de hete brij heen en wordt, omdat men de kern van het probleem niet dorst aan te pakken, 'meer controle' beloofd. [3] 
    • Oprichter van Stichting Urgenda, die via de rechter de Nederlandse Staat wil dwingen tot ingrijpender klimaatbeleid. IJvert als hoogleraar transitiekunde aan de Erasmus Universiteit voor ’een verandering van tijdperk’. Ziet zichzelf als kantelaar en scientivist (activist én wetenschapper). Werd door mede-hoogleraar Friso de Zeeuw neergezet als ’radicale voodoopriester die een allesomvattende heilsleer verkondigt’. Als jonge wetenschapper druk met klimaatmodellen, inmiddels liefhebber van apocalyptische bangmakerij. [4] 
78 % van de Nederlanders;
76 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. Tubantia Thomas von der Dunk 29 december 2011 'Dit is nu marktwerking in de zorg!'
  4. De Telegraaf Edwin Timmer & Wouter de Winther 21 februari 2019 Draak van een klimaatlobby
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be