• heers·zuch·tig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen heerszuchtig heerszuchtiger heerszuchtigst
verbogen heerszuchtige heerszuchtigere heerszuchtigste
partitief heerszuchtigs heerszuchtigers -

heerszuchtig

  1. dominerend, overheersend, de overhand hebbend, penetrerend
    • De heerszuchtige koning liet niets aan zijn ministers over. 
    • Hij was een heerszuchtig type baas die niemand liet mee beslissen. 
94 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be