• hed·ding
Naar frequentie zeldzaam
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   hedding     heddingen     heddinger     heddingene  
genitief   heddings     heddingens     heddingers     heddingenes  

hedding, m

  1. (voetbal) kopbal
    «Seiersmålet til Rot-Weiss Erfurt kom på en hedding fra Uwe Weidemann etter 36 minutters spill.»
    Het winnende doelpunt voor Rot-Weiss Erfurt kwam na een kopbal van Uwe Weidemann na 36 minuten spelen.


  • hed·ding
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   hedding     heddinga     heddingar     heddingane  

hedding, v

  1. (voetbal) kopbal
    «Tre strake heddingar i mål ga hattrick.»
    Drie directe kopballen op rij in het doel zorgden voor de hattrick.