• har·mo·ni·se·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
harmoniseren
harmoniseerde
geharmoniseerd
zwak -d volledig

harmoniseren

  1. standaardiseren
    • al de continudiensten werden geharmonisserd. 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]