harmoniseerde
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- har·mo·ni·seer·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
harmoniseren |
harmoniseerde
- enkelvoud verleden tijd van harmoniseren
- Ik harmoniseerde.
- Jij harmoniseerde.
- Hij, zij, het harmoniseerde.
- Ik harmoniseerde.