hardnekkigheid
- hard·nek·kig·heid
- afleiding van hardnekkig met het achtervoegsel -heid[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | hardnekkigheid | hardnekkigheden |
verkleinwoord |
de hardnekkigheid v
- het onverzettelijk en halsstarrig zijn van personen
- ▸ Zelfs de hardnekkigheid van die hanekamjongens had het daartegen op den duur moeten afleggen.[2]
- het onverwoestbaar of onuitroeibaar zijn van iets
- ▸ Bij 12 procent van de jongeren in Nederland is het huishoudbudget te krap. In Zaanstad ligt het percentage jongeren dat in armoede opgroeit ongeveer op het landelijk gemiddelde. Ook komt de hardnekkigheid van armoede overeen met het landelijke beeld.[3]
- [1] weerbarstigheid, vasthoudendheid, standvastigheid, tenaciteit, vastberadenheid, onbuigzaamheid, taaiheid
- [2] weerbarstigheid, taaiheid
1.
- Het woord hardnekkigheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Advocaat van de Hanen” (1990), De Bezige Bij , ISBN 9789023479925
- ↑ Weblink bron “Niet genoeg geld voor schoolreisje? Praat er over!” (15-10-2016), NOS