handvuurwapen
  • hand·vuur·wa·pen
enkelvoud meervoud
naamwoord handvuurwapen handvuurwapens
verkleinwoord

het handvuurwapeno

  1. draagbaar vuurwapen
     De politie in Rotterdam heeft een man aangehouden die gisteravond in een livestream op Facebook een handvuurwapen liet zien aan zijn volgers. Ook was een schot te horen.[2]
     Enkele uren na de schietpartij zijn op meerdere adressen in Oslo huiszoekingen gedaan. Na de aanslag nam de politie een handvuurwapen en automatisch geweer in beslag.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Rotterdammer toont vuurwapen op Facebook en wordt aangehouden” (Zondag 4 oktober 2020), NOS
  3.   Weblink bron “Doden en gewonden bij aanslag gayclub Oslo, mogelijk terrorisme” (Zaterdag 25 juni 2022), NOS