Revolver.
  • re·vol·ver
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘vuistvuurwapen met draaiende kamer’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1855 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord revolver revolvers
verkleinwoord revolvertje revolvertjes
99 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.[2]

revolver

  1. (militair) revolver; een handvuurwapen met een roterende trommel met kogels

revolver m

  1. (militair) revolver; een handvuurwapen met een roterende trommel met kogels
  • re·vol·ver
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
revolver
revolvía
revuelto
volledig