handkar
- hand·kar
- samenstelling van hand en kar
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | handkar | handkarren |
verkleinwoord | handkarretje | handkarretjes |
- een 2 wielige kar die met menskracht wordt bewogen
- Op een houten handkar ligt een berg oude troep, planken, stukken golfplaat, kapotte kisten. Intuïtief laat hij zijn blik dwalen, tot die blijft haken aan een boor met een houten greep, precies wat hij nodig heeft. Een hamer, een moker, een breekijzer en schroevendraaiers van verschillende maten heeft hij al — gevonden, geruild of op een andere manier geritseld — maar wat ontbreekt in zijn gereedschapskist is een hoor. [1]
- Files kennen ze hier niet. De snelwegen zijn zo goed als leeg. In de stad daarentegen wemelt het van de auto's, taxi's, bussen, fietsers, voetgangers, ezels, paarden en handkarren. Een ongeluk zit hier in een piepklein hoekje.[2]
- Het woord handkar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "handkar" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Beijnum, Kees van De Offers 2014 ISBN 90-234-2363-1 pagina 392x
- ↑ Oubelkas, Joseph400 brieven van mijn moeder 2011 ISBN 978-90-484-9014-1 pagina 14
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be