halftime

Nederlands

[2] Coldplay tijdens de halftime show

Uitspraak

• Geluid:  halftime    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• half·time

Woordherkomst en -opbouw

• uit het Engels

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	halftime
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de halftime m

1. het moment halverwege het begin en het einde
2. de rust halverwege een wedstrijd

   • Het album zelf is verkrijgbaar vanaf 2 februari. Twee dagen later verzorgt de 36-jarige Timberlake de beroemde 'halftime show' bij de finale van de Amerikaanse footballcompetitie, de Super Bowl.  
   • Justin Timberlake treedt op tijdens de halftime-show, die bijkans populairder is dan de prestigieuze wedstrijd zelf. Pink zal het volkslied ten gehore brengen. Zowel Cindy's zoon Presley als dochter Kaia treden in hun moeders voetsporen wat betreft modellenwerk. Kaia heeft net haar eerste Vogue-cover te pakken en samen met Presley werkt ze onder andere voor Calvin Klein.  

Synoniemen

• [2] pauze, onderbreking, break, rust,

	stellend
onverbogen	halftime
verbogen
partitief	halftimes

Bijvoeglijk naamwoord

1. met betrekking tot een baan dat ze deze de helft van de werkweek uitoefent

   • Leraren die 4 of 4,5 dag in de week werken, blijken nog zoveel tijd kwijt te zijn aan extra taken, dat ze in feite fulltime werken. Ook mensen die halftime of minder werken, zijn relatief vaak thuis nog bezig. Het lesgeven zelf is niet zo'n belasting. Leraren voelen vooral de druk van ouderavonden, surveilleren tijdens hun pauzes en het nakijken van opdrachten.  

Verwante begrippen

• parttime

Gangbaarheid

• Het woord halftime staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "halftime" herkend door:

79 %	van de Nederlanders;
95 %	van de Vlamingen.