• half·slach·tig·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord halfslachtigheid halfslachtigheden
verkleinwoord

de halfslachtigheidv

  1. het iets niet met volle overtuiging doen; het niet goed kunnen besluiten tot iets
     Het is het soort halfslachtigheid waarin men in Brugge - en grote delen van de voetbalwereld - uitblinkt. "Het is geen foute club, maar ze hebben een heel groot deel foute fans en daar durven ze niet tegenin te gaan", constateert columnist Vandeweghe.[2]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Brugse fans weer beschuldigd van racisme: 'Hele duel uitgescholden voor bruine aap'” (MA 20 DECEMBER 2021), NOS