• ha·gel·vlaag
enkelvoud meervoud
naamwoord hagelvlaag hagelvlagen
verkleinwoord

de hagelvlaagv / m

  1. (meteorologie) een bui waarin veel hagel valt en waarin het tijdelijk ook hard waait
    • Met de hulp van liefst vier tempomakers werden Kilulai, Gérôme en De Keyser op basis van een eindtijd van 2u17 naar de vijftiende kilometer geloodst. Het zevenkoppige groepje werd daarbij stevig gehinderd door een zware regen- en hagelvlaag. [2] 
    • ,,Een man van vijftig die naar de hemel kijkt, ziet vier regenbuien, twee hagelvlagen en vijftig vliegtuigen. En wat zie jij Ahmed? ,,Ik zie duizend vogels, twaalf leeuwen en vijftig rozen. [3] 
    • >De paasmarkt verliep in een winterse sfeer met sneeuw- en hagelvlagen. Tijd om iets warms aan te trekken dus. Jef VanDijck, een sportieve vrijgezel uit Sint-Lenaarts, ging de uitdaging aan. Organisator Jan Wulleman trok 226T-shirts over zijn hoofd. [4] 


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. De Standaard 24 SEPTEMBER 2002 OM 00:00 UUR | (gow) Derde zege voor Gérôme
  3. De Standaard 18 MEI 2006 Klein Chicago zet een clownsneus op
  4. De Standaard 25 MAART 2008 Man draagt 227 T-shirts en breekt wereldrecord