gust
- gust
- van Middelnederlands gust, vermoedelijk verwant aan geestgrond [1][2]
stellend | |
---|---|
onverbogen | gust |
verbogen | guste |
partitief | gusts |
gust
- geen vrucht dragend
- (van vrouwelijke dieren) onbevrucht, ook: nog niet vruchtbaar, of: niet meer vruchtbaar
- Ook eene merrie heet gust, als zij niet gedekt is. [3]
- (van melkvee) geen melk meer gevend
- De hele omgeving stond versteld. Het waren allemaal miserabele beestjes, mager en vaal, zonder uitzondering gust. [4]
- (van fruitbomen) in een toestand dat er geen vruchten aan hangen
- (figuurlijk) iets wezenlijks missend
- (van vrouwelijke dieren) onbevrucht, ook: nog niet vruchtbaar, of: niet meer vruchtbaar
- [1] onvruchtbaar
- Het woord gust staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gust" herkend door:
33 % | van de Nederlanders; |
46 % | van de Vlamingen.[6] |
- ↑ gust op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ "Woordenboek voor de Spelling der Nederlandsche Taal" in: Vaderlandsche Letteroefeningen. jrg. 68 (1828) G.S. Leeneman van der Kroe en J.W. IJntema, Amsterdam; p. 349; geraadpleegd 2019-11-15
- ↑ Eernstma, H.Liefdedood. (2013) op website: dbnl.org; geraadpleegd 2019-11-15
- ↑ Meerhuysen, J.P.De geest van Jan Tamboer of Uytgeleeze stoffe voor de klucht-lievende ionckheydt deel 2 (1659) uitg. onbekend, Amsterdam; p. 195; geraadpleegd 2019-11-15
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be