• gus·te
  • gust met de uitgang -e

guste

  1. verbogen vorm van de stellende trap van gust


vervoeging van
gustar

guste

  1. aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van gustar
  2. aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van gustar
  3. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van gustar