• guer·ril·la
  • Leenwoord uit het Spaans, in de betekenis van ‘strijd van ongeregelde troepen’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
  • van het Spaans ('kleine oorlog') [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord guerrilla guerrilla's
verkleinwoord guerrillaatje guerrillaatjes

de guerrillam

  1. (militair) methode van oorlogsvoering met kleine, ongeregelde troepen die onverwacht toeslaan
  2. guerrillastrijder
94 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[3]


  • gue·rri·lla
enkelvoud meervoud
guerrilla guerrillas

guerrilla v

  1. (militair) guerrilla