Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • grui·zel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gruizel gruizels
verkleinwoord gruizeltje gruizeltjes

Zelfstandig naamwoord

de gruizelv

  1. een klein brokje
Synoniemen

Werkwoord

vervoeging van
gruizelen

gruizel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gruizelen
    • Ik gruizel. 
  2. gebiedende wijs van gruizelen
    • Gruizel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gruizelen
    • Gruizel je? 

Gangbaarheid


Verwijzingen