• groot·mees·ter
enkelvoud meervoud
naamwoord grootmeester grootmeesters
verkleinwoord grootmeestertje grootmeestertjes

de grootmeesterm

  1. (schaak) schaker of dammer met de hoogste internationale titel die hij op grond van behaalde resultaten kan verwerven
  2. opperbestuurder van sommige corporaties of orden, bv. de hoogste waardigheidsbekleder bij een ridderorde, bij een moederloge van de Orde der Vrijmetselaren
  3. een van de grootofficieren of de hoogste vrouwelijke beambte bij het huis van de koningin, naast de hofmaarschalk
  4. de voornaamste persoon in een bepaalde kring, naar wiens voorbeeld de anderen zich richten
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be